Webshoprecht.de



A     B     C     D     E     F     G     H     I     K     L     M     N     O     P     Q     R     S     T     U     V     W     Z    

Opmerkingen over de informatieplichten voor web-shoppers in binnen- en buitenland

Opmerkingen over de informatieplichten voor web-shoppers in binnen- en buitenland




Binnen de Europese Unie is een aantal Europese richtlijnen op het terrein van de elektronische handel vastgesteld. Belangrijk zijn hierbij onder andere de Richtlijn op afstand gesloten overeenkomsten (Richtlijn 97/7/EG) en de E-Commerce-Richtlijn (Richtlijn 2000/31/EG).

Fernsabsatz-Richtlinie 97/7/EG (Duitse Versie)

Richtlijn op afstand gesloten overeenkomsten 97/7/EG (Nederlandse versie)

E-Commerce-Richtlinie 2000/31/EG (Duitse Versie)

E-Commerce-Richtlijn 2000/31/EG (Nederlandse versie)

In Duitsland zowel als in Nederland zijn de genoemde richtlijnen in binnenlandse wetten omgezet, namelijk in het Duitse Bürgerliche Gesetzbuch (BGB) en de daartoe behorende BGB-Info-Verordnung op de ene kant en door aanpassingen van het Nederlands Burgerlijk Wetboek (BW) door het zg. Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel op de andere kant.

In overweging 18 van de E-Commerce-Richtlijn wordt o.a. gezegd:

   "Diensten van de informatiemaatschappij bestrijken een grote verscheidenheid aan economische activiteiten die on line plaatsvinden; die activiteiten kunnen in het bijzonder in de on-lineverkoop van goederen bestaan."

Welke regels zijn nu volgens de richtlijnen en volgens de aangepasste wederzijdse binnenlandse wetten van toepassing op de online-handel met goederen?

Prof. mr. R.E. van Esch, Bijzonder hoogleraar Universiteit Leiden, Adjunct-directeur Rabobank Nederland, adviseur Nauta Dutilh, zegt hierover (gevonden op http://www.portill.nl/articles/lll/computerrecht_aanpassingswet.pdf):

   "Het meest ingewikkelde artikel van de richtlijn is art. 3. Dit artikel gaat over de interne markt.

Lid 1 van dit artikel bepaalt dat iedere lidstaat ervoor moet zorgen dat de diensten van de informatiemaatschappij die worden verleend door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener, voldoen aan de in die lidstaat geldende nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied vallen. Hiermee zijn het oorsprongslandbeginsel en het beginsel van home-state-control vastgelegd.

Het oorsprongslandbeginsel is belangrijk, omdat daardoor ondernemingen die hun diensten van de informatiemaatschappij grensoverschrijdend aanbieden, in beginsel slechts rekening hoeven te houden met de regelgeving van het land van vestiging. De handhaving dient blijkens deze bepaling te geschieden door de lidstaat vanwaar de diensten stammen. Het oorspongslandbeginsel is neergelegd in lid 1 van art. V van de Aanpassingswet.

Het tweede lid van art. 3 van de richtlijn regelt de wederzijdse erkenning. Lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied. Zo zou bijvoorbeeld België het aanbieden door een in Nederland gevestigde ondernemer van softdrugs via internet niet strafrechtelijk mogen vervolgen om de enkele reden dat dit in België is verboden. Omgekeerd mag Nederland het aanbieden van wapens of vuurwerk vanuit België via internet niet strafrechtelijk vervolgen nu dit in België niet strafbaar is. Denk bijvoorbeeld ook aan het aanbieden van medicijnen op internet. ...

Zowel de eerste twee leden van art. 3 van de richtlijn als het eerste lid van artikel V van de Aanpassingswet verwijzen naar het gecoördineerde gebied. Wat dient hieronder te worden verstaan?

Art. V van de Aanpassingswet verwijst naar de richtlijn. In de richtlijn is dit begrip gedefinieerd in art. 2 sub h. Het gecoördineerde gebied omvat nationale vereisten voor dienstverleners van de informatiemaatschappij met betrekking tot:

  a.  het starten van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten inzake kwalificatie, vergunning en aanmelding,
  b.  het uitoefenen van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten inzake gedrag van de dienstverlener, vereisten inzake kwaliteit en inhoud van de dienst inclusief inzake reclame en contracten, of vereisten inzake aansprakelijkheid voor de dienstverlener.

Uitdrukkelijk hiervan uitgesloten zijn vereisten met betrekking tot goederen als zodanig, de levering van goederen en diensten die niet langs elektronische weg verleend worden. Denk bijvoorbeeld aan voorschriften betreffende de etikettering van goederen.

Deze definitie uit de richtlijn heeft aanleiding gegeven tot misverstanden, met name omdat in het tweede onderdeel van de definitie wordt gesproken over contracten en aansprakelijkheid. Door sommigen is daaruit wel afgeleid dat het recht van het land van de dienstverlener van toepassing zou zijn op overeenkomsten, terwijl art. 1 lid 4 van de richtlijn toch uitdrukkelijk bepaalt dat de richtlijn geen aanvullende regels bevat op het gebied van het internationaal privaatrecht. Ook de Nederlandse wetgever is van mening dat de bepaling geen volledige duidelijkheid schept met betrekking de vraag welke bepalingen van materieel recht van het rechtsstelsel van een lidstaat binnen het gecoördineerde gebied vallen en waarbij dus het recht van het land van de dienstverlener leidend is. Om deze reden heeft hij ervoor gekozen om bij de implementatie van de richtlijn in art. V lid 1 van de Aanpassingswet de formulering van art. 3 lid 1 van de richtlijn te volgen. Het Hof van Justitie zal uiteindelijk uitsluitsel moeten geven omtrent de reikwijdte van het gecoördineerde gebied.

Voor alle zekerheid heeft de wetgever in lid 2 van art. V Aanpassingswet bepaalt dat de in Nederland gevestigde dienstverlener in ieder geval tegenover een afnemer binnen de EU gebonden is aan de artikelen 3:15d BW (algemene informatieverplichting), 3:15e BW (reclame), 6:227b en 227c BW (elektronisch contracteren). Daaraan is in het derde lid van dit artikel toegevoegd dat een Nederlandse ISP zich in ieder geval kan beroepen op art. 6:196c BW (uitsluiting van aansprakelijkheid)."

Zet je bijv. artikel 3:15d BW naast § 5 van het Duitse Telemediengesetz (TMG), dann zie je, dat in Nederland zowel als in Duitsland bijna de zelfde vereisten bestaan; de ondernemer of dienstverlener is verpflicht, onder meer de navolgende gegevens ob zijn website te vermelden:

zijn identiteit (voornaam, naam, rechtsform, bij juridische personen de vertegenwordiger);

zijn adress (geen postbus)
gegevens die een snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie met hem mogelijk maken, met inbegrip van zijn elektronische postadres;
voor zover hij in een handelsregister of een vergelijkbaar openbaar register is ingeschreven: het register waar hij is ingeschreven en zijn inschrijvingsnummer, of een vergelijkbaar middel ter identificatie in dat register;
voor zover een activiteit aan een vergunningsstelsel is onderworpen: de gegevens over de bevoegde toezichthoudende autoriteit; voor zover hij een gereglementeerd beroep uitoefent:

de beroepsvereniging of -organisatie waarbij hij is ingeschreven,

de beroepstitel en de lidstaat van de Europese Unie of andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte waar die is toegekend,

een verwijzing naar de beroepsregels die in Nederland van toepassing zijn en de wijze van toegang daartoe;

voor zover hij een aan de BTW onderworpen activiteit uitoefent: het btw-identificatienummer (in Duitsland het zg. Umsatzsteuer-ID).

Hoewel dus de verplichtingen in beide landen gelijk zijn (wat geen wonder is, want de wettelijke texten vloejen uiteindelijk uit de Europese richtlijnen voort), is in de praktijk toch te vernemen, dat Nederlandse websites vaak geen correcte impressum- of contact-gegevens laten zien. Blijkbaar is de reden daarvoor dat er in Nederland geen vervolging van dergelijke wetsovertredingen geschiedt.

Anders is het in Duitsland: Zowel consumentenverenigingen als ook concurrenten (meestal vertegenwordigd door dure advocaten) gaan tegen wetsovertredingen - die immers gelijktijdig onredelijke concurrentie zijn - aan. En zo als in Duitsland - ook anders dan in Nederland - bijv. het slachtoffer van een verkeersongeluk als bijhorende schadevergoeding zijn advocatenkosten kan verhalen, kan ook het "slachtoffer" van onredilijke concurrentie - dus de afmanende concurrent - als gedeelte van de schadevergoeding verlangen, dat de "dader" - dus de webshop-ondernemer met een onvolledige impressum - diens advocatenkosten betaald. Het gevolg ervan is, dat zich in Duitsland, waar de ecomische landshap voor advokaten niet erg leuk uitziet, een zg. "Abmahnungsindustrie" ontwikkelt heeft, die alleen daarmee bezig is, juridische fouten op websites op te sporen en daaruit een inkomstenbron te creeren (dat geldt overigens niet alleen voor die informatie-plichten maar ook voor alle andere voorkomende fouten zoals bijv. bij teksten over het herroepings- en retourneringsrecht).

In de meeste gevallen is het niet verstandig, om tegen een "Abmahnung" voor de rechtbank juridisch te vechten; het zou beter en kostensparender zijn, vanaf het begin aan een rechtszekere website op te bouwen of tenminste uit schade te leren en een bestaande site aan de wettelijke vereisten aan te passen.

Veel wordt er ook met betrekking naar de overige informatieplichten door Nederlandse webshop-ondernemers nalatig omgegaan. Ook hierover kan uit de Europese richtlijnen en de wettelijke omzetting ervan geleerd worden wat minimaal noodzakelijk is: Voordat een overeenkomst langs elektronische weg tot stand komt verstrekt degene die een dienst van de informatiemaatschappij verleent de wederpartij ten minste op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze informatie over

de wijze waarop de overeenkomst tot stand zal komen en in het bijzonder welke handelingen daarvoor nodig zijn;

het al dan niet archiveren van de overeenkomst nadat deze tot stand zal zijn gekomen, alsmede, indien de overeenkomst wordt gearchiveerd, op welke wijze deze voor de wederpartij te raadplegen zal zijn;
de wijze waarop de wederpartij van door hem niet gewilde handelingen op de hoogte kan geraken, alsmede de wijze waarop hij deze kan herstellen voordat de overeenkomst tot stand komt;

de talen waarin de overeenkomst kan worden gesloten;
de gedragscodes waaraan hij zich heeft onderworpen en de wijze waarop deze gedragscodes voor de wederpartij langs elektronische weg te raadplegen zijn.

Een webshop-bedrijver of dienstverlener moet voor of bij het sluiten van de overeenkomst de voorwaarden daarvan op zodanige wijze aan de wederpartij ter beschikking stellen, dat deze door hem kunnen worden opgeslagen zodat deze voor hem toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming.

Je vind dergelijke regelingen zowel in de Duitse wetgeving als ook in den Nederlandse wetsbestemmingen terug. Alleen heeft het niet naleven van deze regelingen in Duitsland eerder fatale gevogen dan in Nederland, waar alles eigenlijk op dezelfde manier is geregeld, maar waar de wettelijke regels in mindere mate naagelevd worden.

- nach oben -



Datenschutz    Impressum